Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], O God! Gij zijt mijn God! ik [2]zoek U in den [3]dageraad; mijn ziel dorst naar [4]U; mijn vlees [5]verlangt naar U, in een land, [6]dor en [7]mat, zonder water. 2. Om U aan te roepen. 3. Dat is, vroeg, met ijver en bijzondere begeerte. Zie Job 7:21, en hfdst.78 vs.34; Spreuk.1:28; Hos.5:15; Luk.21:38. 4. Dit wordt in het volgende vs.3 verklaard. 5. Anders, is verdroogd; te weten, van dorst. Sommigen menen dat het Hebr. woord [dat hier alleenlijk gevonden wordt] betekent heethongerig te zijn naar spijs, gelijk in het voorgaande van dorsten gesproken is. 6. Gelijk de woestijnen gemeenlijk droog en waterloos zijn; Ex.17:1; Num.20:1,2; hfdst.107 vs.33,35; Jer.2:6. 7. Of, vermoeid, dat is dorstig; alzo wordt het land genoemd, vermits gebrek aan water, waarop de dorst volgt. Sommigen verstaan dat David van zichzelven spreekt dat hij, gelijk een vermoeid mens pleegt te zijn, [zie Spreuk.25:25] dorstig is en zonder water passende zijn lichamelijke gebrek op het geestelijke, gelijk volgt. Verg. hfdst.143 vs.6.